Wanneer een grote zanger of zangeres overkomt wat onvermijdelijk is: de dood, gaat er een lichte schok door mij heen. Dat was ook zo bij prima donna Joan Sutherland. Zij overleed op 11 oktober 2010 op 83 jarige leeftijd in Geneve. Mijn herinneringen aan haar zijn talrijk. Die beginnen in 1962 met het bijwonen van haar operaconcert in Amsterdam. De in Sydney geboren zangeres was aan een been of voet geblesseerd maar bleek bereid om met behulp van een stok het podium op te klimmen. Het werd een waar zangfestijn. De sopraan trakteerde het publiek op hoge zuivere noten, rolladen, thrillers en coloraturen. Aan ovaties geen gebrek. Nadien trad ze in Amsterdam nog vier maal op. In de opera’s Rodalinde (1973)), Maria Stuarda (1977), Norma (1978) en Lucia di Lammermoor (1982). Die laatste uitvoering was zeer bijzonder omdat het op dat moment meer dan twintig jaar geleden was dat zij haar belangrijke debuut maakte in Covent Garden met Lucia di Lammermoor in 1959. Het leidde toen meteen tot haar grote doorbraak in Europa. Nadien heb ik veel opnamen van haar gehoord en tevens een video opname van Lucia di Lammermoor gezien. Ik genoot steeds van haar zang al slaagde zij er niet in de acteerprestaties van mijn idool Maria Callas te evenaren.
Al in 1947 maakte zij in Sydney haar debuut in de opera Dido en Aeneas. Sutherland was getrouwd met de pianist en latere dirigent Richard Bonynge. Hij had een grote invloed op haar repertoire. Hij ontraadde haar om Wagner te zingen en zij deed dat ook zelden. In Siegfried zong ze de bijrol van de Waldvogel en in de Meistersinger de rol van Eva. Haar echtgenoot adviseerde haar vooral in te zetten op het Italiaanse belcanto. Dat deed ze met groot succes. Ze glorieerde met haar perfecte zangtechniek in veertig verschillende opera’s. Ze nam o.a. Händel, Bellini, Rossini, Mozart en Franse opera’s op haar repertoire. Ze zorgde met Maria Callas en Marilyn Horne voor de heropleving van het belcanto. In Italië was men zo enthousiast over haar zangkunst dat men haar La Stupendia noemde (de overweldigende). Voor haar enorme plaatproductie ontving zij in 1992 een oeuvre-Edison. In 1979 werd Sutherland door koningin Elisabeth tot de adelstand verheven. Zij werd benoemd tot Dame Commander of the British Empire.
Na haar afscheid in 1990 in de opera van Sydney, trad zij nog één keer als gast op in Covent Garden in die Fledermaus tijdens een oudejaarsavond. Luciano Pavarotti en Marilyn Horne droegen toen een steentje bij om Sutherland een onvergetelijk afscheid te bezorgen. Ik herinner me die televisie-uitzending nog als die van gisteren. De emoties gierden door de zaal en het applaus van haar fans was misschien wel het meest ovationele ooit. Moge zij rusten in vrede.
Met Sutherland had ik altijd dezelfde moeite als met Tebaldi: ze had een solide, mooie stem en een gave techniek, maar ze deed er voor mijn gevoel zo weinig mee, alsof ze niet in staat was om werkelijk in de huid te kruipen van het personage dat ze toch vooral ook moest acteren. En wat articuleerde ze toch vaak slecht…
Als ik dan Callas hoor, of Cerquetti, of Caballé, of tegenwoordig Antonacci en Bartoli en Denia Mazzola, dan staan daar ineens Medea, of Norma, of Carmen, of Rosina zèlf.
Want dat is het wat natuurtalenten onderscheidt van werktalenten, nl. de verbeeldingskracht – of beter nog: de trefzekerheid – in woorden en gebaren. Ze doen het simpelweg als vanzelf, gewoon omdat ze het niet ‘fout’ kunnen.
Een uitglijder van mijn geheugen: in mijn bovenstaande bericht moet in plaats van de koperkleurige Cerquetti de zilvergetinte Ileana Cotrubas staan, met haar onvergetelijke vertolkingen van Gilda (DVD met Domingo) en la Traviata. Bovendien publiceerde zij als docente nog niet zolang geleden haar ‘Opernwahrheiten’, een zeer wijs en oprecht betrokken boek.