Zondag 25 maart. Met 83 andere leden van Operaclub Nederland vertrok ik in een volle bus naar Essen om een van de meest populaire opera ‘ s van Giuseppe Verdi te gaan zien: Il Trovatore. Met la Traviata (1853) en Rigoletto (1851) maakt Il Trovatore (1853) deel uit van de middenperiode van een van de belangrijkste Italiaanse componisten. Verdi (1813-1901) had Oberto, Nabucco en I Lombardi, die verhaalden over opstandoorlogen, achter zich gelaten. De componist voorzag zijn nieuwe werken van een rijkere orkestratie en de librettisten benaderden de personages steeds meer vanuit een psychologisch standpunt. Aangezien het libretto van Salvatore Cammarano in Il Trovatore tamelijk complex is vroeg ik me af hoe de regisseur daar mee zou omgaan.
Regie
Om met de deur in huis te vallen, de voorstelling in het Aalto-Theater is er een met veel soldaten, veel geëxecuteerde doden, treurende vluchtelingen, gemartelde en verkrachte mensen en al wat je je kunt voorstellen bij veel oorlogsgeweld. Dat werd lang niet door iedereen geapprecieerd. Essen had in 2001 met de Il Trovatore van regisseur Hilsdorf al te maken met protesterende bezoekers. Zij konden die regie niet accepteren. Het huidige Frans-Belgische regieteam Patrice Caurier-Moshe Leiser interpreteerde Il Trovatore als een burgeroorlog waarbij het podium soms verandert in een slagveld vol rommel en prikkeldraad. Manrico, de troubadour en Graaf Luna zijn niet alleen liefdesrivalen maar ook krijgsheren die tegen elkaar vechten tot het bittere einde maar geen idee hebben van het feit dat ze broers zijn. Je moet als toeschouwer sterk geharnast zijn om het originele verhaal van Salvatore Cammorano te herkennen.
De muziek
Gelukkig is er de muziek nog. Die is niet te versmaden. De Essener Philharmoniker onder leiding van dirigent Matteo Beltrami wist wel raad met het notenbeeld van de grote meester. Maar ook de cast kwam over het algemeen goed voor de dag. Het minst enthousiast was ik eigenlijk nog over de vertolking van graaf Luna door de Zuid Koreaan Tito You, als invaller voor de zieke Nikoloz Lagvilava.
De bariton moest een personage neerzetten dat volkomen uit zijn sociale context was gerukt en kennelijk beroofd van elke waarde en idealen waarin hij geloofde. Hij wordt op het podium een raadselachtige figuur zonder enige diepgang waarvan we alleen weten dat hij hevig verliefd is op Leonora en met wie we kennis met hem maakten toen hij in een romantische bui stond te zingen onder het balkon van zijn geliefde. Weinig oorstrelende zang maar wel met een sterk fortissimo dat hij gedurende de gehele opera handhaaft en dat op den duur eendimensionaal klinkt. Voor mij was de meest interessante rol die van de zigeunerin Azucena, tot leven gebracht door de mezzosopraan Nora Sourouzian. Zij speelde een grote rol in de meeste scenes van de opera. Ze ging voor haar twee passies. Eén: de liefde voor Manrico de troubadour die zij als haar zoon beschouwt en die ze ook verzorgde nadat hij gewond was geraakt tijdens een duel met liefdesrivaal graaf Luna. Twee: het hevig verlangen om haar vermoorde moeder te wreken. Beide passies veroorzaken bij haar zwaarmoedigheid die in haar vertolking steeds terugkeert. Lang voor de handeling van Il Trovatore begint is zij eigenlijk al volledig verpletterd. Degenen van wie zij het meeste hield, haar moeder en haar kind, werden al weggevaagd door het geweld van de menselijke hartstocht. Maar wat zong Soufrouzian stabiel en zuiver en met een passie en geloofwaardigheid die je als toeschouwer onmiddellijk boeit.
De rol van Leonora, de gravin van Sargosto werd gespeeld door de Roemeense sopraan Aurelia Florian. Zij werd bemind door twee mannen maar beminde er een: de troubadour Manrico die de tegenpool was van graaf Luna. Florian had een leeuwenaandeel in het zingen van bekende toegankelijke aria’s waarvoor zij veel applaus kreeg. Haar heldere stem, volume en topnoten waren ruim voldoende om haar minimale wijze van acteren te compenseren. De titelrol was voor de tenor Gaston Rivero. Een enthousiast zingende tenor met een krachtige stem die geen problemen kende tijdens de bravourearia “ di quella pira.” Zijn liefde voor Leonora was onmiskenbaar.
Drie doden in finale
Voor Fernando, de hoofdman van het leger van graaf Luna, was invaller de bas Nicolai Karnolsky ingehuurd. Hij introduceerde tijdens zijn openingsaria bij zijn soldaten de geschiedenis van de familie van graaf Luna. Zijn mannen, gekleed in grijze kostuums, zaten in een wijde kring. Op het middenterrein bevonden zich vermoedelijk een groep zigeuners of vluchtelingen. Ze werden door de soldaten gekneveld en enkelen voor het einde van de scène gefusilleerd. Ik weet nog steeds niet wat de geschiedenis van de graaf te maken heeft met het klakkeloos neerschieten van een groep mensen. De bloedspatten besmeurden de muren van een kamer waar alle scenes zich afspeelden. Ja ook de scène waarin een ijzeren ledikant met een getraumatiseerde Azucena in vliegende vaart werd binnen gereden. Even later hamerde het goed zingende zigeunerkoor ritmisch op het ledikant. Weg is de folklore die bij dat koor hoort. Even later werd een scène afgesloten met een luide knal. De oorlog was in volle gang. Soldaten hebben lol aan een bak bier en de verkrachting van een rubberen pop. Gekker kan het dan niet meer.
Gelukkig gingen we met een goed gevoel naar huis want in de laatste twee scenes werd op hoog niveau gemusiceerd ondanks het feit dat Leonora de dood vond door zelfmoord en Manrico en Azucena met twee kogels uit de revolver van graaf Luna om het leven kwamen.
Zelden zag ik een opera waarin geweld zo fysiek aanwezig was. De schoonheid van de muziek van Verdi stond haaks op wat op het podium werd getoond.
Geef een reactie