In de Pathé bioscoop was het afgelopen zondag 2 december 2018 goed toeven.
Puccini’s (1858-1924) La Fanciulla del West stond op het programma en werd door circa vijftig mensen bekeken. Zij zagen toe hoe onze nationale trots Eva-Maria Westbroek als Minnie, de Duitse stertenor Jonas Kaufmann als de bandiet Johnson en de Servische bariton Zeljko Lucic in de rol van sheriff Rance de in 1910 door Giacomo Puccini gecomponeerde Dat dirigent Marco Armiliato en het orkest van de Met daar een belangrijk aandeel in hadden was geen verrassing.
Achtergrond
Het verhaal speelt in de tijd van de Californische goudkoorts rond 1850. Het zou gebaseerd zijn op ware gebeurtenissen. Er is een Scarpia-achtige sheriff die misbruik maakt van zijn ambt, verliefd is op ene Minnie die als eenzame vrouw ervoor heeft gekozen om tussen de vele gouddelvers te wonen die ver van huis en haard verwijderd zijn. Zij is hun toevlucht en troost wanneer zij in de problemen zitten.
Minnie is op het oog een onschuldige, moedige, vriendelijke vastberaden vrouw waarop veel mannen verliefd zijn zoals de sheriff Jack Rance. Ze is een engel met een pistool aan de riem die poker kan spelen en paard kan rijden. Ze wacht nog op de man die ze haar eerste kus wil geven. Als die in haar leven komt (de bandiet Johnson) vecht ze vastbesloten voor haar geluk. In naam van de hartstochtelijke liefde verloochent ze haar morele opvattingen, liegt zij tegen haar vrienden, speelt zij vals bij het kaartspel en bedreigt zij de gemeenschap waar ze deel van uit maakt.
Rauw leven
De cast is stoerder dan in de vroegere werken van Puccini. Dat past bij het rauwere leven van de gouddelvers dat wordt gekenmerkt door plotse opflakkeringen van mannelijke brutaliteit, aanvallen van racisme en rustpunten van een onmetelijke tederheid, eenstemmig gezongen door mannenstemmen. Het derde bedrijf kent een lynch scène die in het toneelstuk van Belasco, dat als basis diende voor het libretto, niet voorkwam. Puccini dwong zijn librettisten Guelfo Civinini en Carlo Zangarini, deze scène in te lassen.
Muziek
Dit keer minder legatobogen, minder afsluitende scènes die uitnodigen voor applaus en minder welluidende aria’s, maar wel een goed geïntegreerd geheel aan klanken en melodieën. De opera bereikt zo nu en dan een summum aan hysterie; de muziek is soms chaotisch, koortsachtig, vol agressieve accenten, kreten en lawaai. Het is het thema uit de liefdesscènes van het tweede bedrijf dat de koperblazers en het slagwerk woest scanderen terwijl de bandiet in de derde acte wordt ingerekend.
In het derde bedrijf zingt de bandiet Johnson de door alle grote tenoren gezongen aria ’Ch’ella mi credo libero e lontano.’ (‘Laat haar denken dat ik vrij ben en ver weg.’) Deze aria wordt schitterend gezongen door Jonas Kaufmann. Aan het slot van de opera wanneer Minnie en Johnson vertrekken horen we weer een duet dat doet denken aan vroegere opera’s die we voorheen al hoorden. Een duet in echte Puccini stijl.
De heldinnen van Puccini
Na de eerste serie tot lijden bestemde vrouwen (Manon, Mimi, Cio-Cio-San) ontdekte Puccini in Minnie een andere vorm van vrouwelijkheid. Ze bezit weliswaar een feminiene tederheid en vriendelijkheid maar tegelijkertijd is ze een hartstochtelijke en daadkrachtige heldin die bereid is haar geluk tot het uiterste te verdedigen. Ze lijkt een onaanraakbare vrouw, die zich van alle mannen even ver houdt, behalve van die ene die ze haar eerste kus wil geven. Ze is een heldin die in de portrettengalerij van Puccini’s actieve vrouwenfiguren een plaatsje vindt naast Tosca en Turandot.
Minnie is iemand die de liefde aanwendt als een welwillende kracht. Dat wordt duidelijk wanneer Minnie er in de finale in slaagt de individuele gouddelvers te overtuigen te verhinderen haar minnaar Johnson aan de galg te laten omkomen. Die ruwe mannen zijn daar graag toe bereid omdat Mini hen in moeilijke omstandigheden liefdevol hielp.
Favoriete rol
Tijdens een interview in de pauze vertelde Eva-Maria Westbroek dat de rol van Minnie haar meest favoriete was. Dat heeft ze al eerder bij andere gelegenheden verklaard. Tijdens haar voordracht was dat duidelijk zicht- en hoorbaar. Hoorbaar door haar tedere en bescheiden wijze van vertolken van haar gevoelige karakter maar ook weer stevig optreden wanneer het er bij haar om ging om de oprechte liefde en haar rechtvaardigheidsgevoel voor haar medemens tot gelding te brengen. Resoluut bedroog zij tijdens een kaartspel uit noodzaak de sheriff om haar minnaar te redden. Merkbaar was dat tussen Westbroek en Kaufmann sprake is van echte chemie. De wijze waarop ze elkaar aanraakten, elkaar aankeken en de voelbare spanning bij de eerste kus van Minnie, het verhoogde de spanning van de thriller die La Fanciulla del west ook was. Kaufmann zong weer weergaloos. Zijn stem leek geknipt voor de rol van een bandiet en minnaar. Zo wisselde hij zijn forte passages op bekwame wijze af met pianissimo op een wijze die door merg en been ging.
De Servische bariton Zeljko Lucic, in de rol van sheriff Rance beviel me heel goed. Hij voelt zich in die rol tussen de gouddelvers uitstekend thuis. Hij wordt door hen gewaardeerd en ze rekenen op de bescherming van hun bezittingen. Bovendien is hij bereid om een bandiet die de directe omgeving onveilig maakt, desnoods met veel moeite op te sporen en gevangen te nemen. Maar zelfs hij blijkt niet vrij van het overtreden van ethische regels door zijn hevige passie voor Minnie gepaard te laten gaan met vocaal geweld en haar een eerloos voorstel te doen. Mooi was de scène in het eerste bedrijf toen Rance en Minnie aan de bar elkaar een glas met alcoholische drank toeschoven en weer verwijderden om hun gevoelens voor elkaar op dat moment tot uitdrukking te brengen. Rance verliefd, zij afwijzend. Opvallend is dat in tegenstelling tot de andere grote opera’s van Puccini deze opera wordt afgesloten zonder dodelijke slachtoffers!
De opera La Fanciulla del west van Giacomo Puccini ging in première op 10 december 1910 in New York. Het succes was groot.
Geen wonder, de hoofdrollen werden vertolkt door Emmy Destinn als Minnie, Enrico Caruso als Dick Johnson en Pasquale Amato als Jack Rance. Arturo Toscanini was de dirigent.
Geef een reactie