In juni 1995 zag ik voor het eerst Wagners opera Die Meistersinger von Nürnberg. De toen nog jonge dirigent Hartmut Haenchen dirigeerde en de vermaarde Harry Kupfer regisseerde. Ik herinner me niet veel meer van de beelden maar wel bleef me bij dat ik een bijzondere voorstelling had meegemaakt. Nu, 18 jaar later, weer in het Muziektheater in Amsterdam ben ik present bij de nieuwe productie van Wagners komische opera. Die Meistersinger bevat, behalve een lofzang op de Duitse cultuur, een liefdesintrige die speelt tijdens de voorbereiding van een traditionele zangwedstrijd in Nürnberg in de 16e eeuw. Opnieuw beleefde ik een bijzondere voorstelling dankzij het vakmanschap van dirigent Marc Albrecht, die het Nederlands Philharmonisch orkest naar grote hoogte stuwde, en de creativiteit van de Amerikaanse regisseur David Alden die het werk verplaatste naar het begin van de 20e eeuw. Hij maakte daarbij goed gebruik van verschillende decor- en kostuumontwerpers. Alden maakte het zich vooral in de massascènes niet al te gemakkelijk. Zo stonden in het laatste bedrijf meer dan honderd personages op het podium voor een spectaculaire act en moesten die zich ook nog enigszins kunnen verplaatsen.
Maar laat ik bij de aanvang beginnen. De sprankelende feestelijke ouverture, destijds misbruikt door de nazi’s voor hun verwerpelijke propaganda, werd onmiddellijk gevolgd door een prachtig contrasterende koorscène uitgevoerd door in donkere kostuums gestoken kerkgangers. Niet direct opwekkend maar wel indrukwekkend. Daarna ontspon de opera zich als een opgewekte komedie waarin de personages gebruik maakten van kleine danspasjes, vertraagde bewegingen en andere grappige gebaren. Wagner componeerde voor deze opera muziek die soms deed denken aan kamermuziek. Zijn compositie leek ook te verwijzen naar de oude barokmuziek. Het geheel straalde een lichtheid en transparantie uit die deze opera nodig heeft. Wagner maakte ook gebruik van het Sprechgesang. Voor aria’s in de Romaanse stijl voelde hij al lang niets meer. Alleen het winnende ‘Preislied’ doet nog belcanto-achtig aan. Wel wordt de muziek in de loop van de voorstelling steeds melodieuzer en boeiender en doet niet langer denken aan goden, dwergen en psychologische haarkloverij. Wagner schreef niet voor niets deze opera (première in 1868) als reactie op zijn meesterwerk de in en in trieste Tristan en Isolde (1865). Het werk staat bol van charmante en scherpe sarcastische uitlatingen. Van dat laatste heeft het personage Sixtus Beckmesser veel last. Van deze in Stuttgart in aanzien staande man blijft na afloop van de wedstrijd geen spaan heel. Hij verliest niet alleen zijn status door bedrog maar ook zijn hoop om te kunnen trouwen met Eva, vertolkt door de solide zingende sopraan Agneta Eichenholz. Zij is de dochter van een goudsmid die er op staat dat zij trouwt met de winnaar van de zangwedstrijd. De Oostenrijkse bariton Adrian Eröd maakte zijn rol als Beckmesser helemaal waar door zich op te stellen als een rivaal van de ridder Walther von Stolzing. Deze laatste rol werd fantastisch gezongen door de Italiaans Duitse tenor Roberto Sacco. Wat een ongelofelijk heldere, volumineuze, prachtig getimbreerde stem heeft deze man. Moeiteloos en energiek liet hij zien over een sterke persoonlijkheid te beschikken. Dat moet ook wel, want deze protagonist heeft, aangemoedigd door de oude meester Hans Sachs, de euvele moed om omwille van de hoofdprijs, de bruidegom van Eva, te worden, zonder opleiding deel te nemen aan de zangerswedstrijd. Natuurlijk neemt Wagner ook in deze komische opera de gelegenheid te baat om traditie en oude voorschriften onder kritiek te stellen en de vraag op te werpen of men vernieuwingen moet doorvoeren. Ook stelt hij zich de vraag, via een scène uit het eerste bedrijf tijdens een discussie tussen de twaalf Meesters, in hoeverre het zinvol is om toeschouwers en leken een stem te geven bij het nemen van een beslissing door een jury die uit vakmensen bestaat. Ook de slotaria van Hans Sachs, door velen bekritiseerd vanwege zijn eenzijdige lof voor de Duitse kunst, geeft te denken. Hij doet een beroep op iedereen om de kunst hoog te houden want ‘ boze listen bedreigen haar’, aldus Sachs. Wellicht is dit een aandachtspunt voor onze politici nu de kunsten zwaar te leiden hebben onder de bezuinigingen. De historische Hans Sachs, de lutheraanse schoenlapper schreef meer dan 4000 liederen. Hij is een van de 12 meesters en vervult in die Meistersinger de rol van een oude wijze man. Ook hij is net als Sixtus Beckmesser en Walther von Stolzing verliefd op Eva. Hij ziet af van deelname aan de wedstrijd omdat hij ziet dat Walther en Eva straalverliefd zijn op elkaar en hij hun geluk niet in de weg wil staan. De loodzware rol van Hans Sachs zong de Amerikaanse bas-bariton James Johnson. Hij zette hem neer als een wijze, bescheiden man die zich terecht wel opwond tijdens de indrukwekkende monoloog ‘Wahn, Wahn, überall Wahn’, gezongen nadat zijn stadgenoten rollebollend over straat gingen. Dat gebeurde na een incident waarbij behalve de al genoemde protagonisten ook de goed zingende Sarah Vastle als Magdalena en Thomas Blondella als David bij waren betrokken.
Nog een enkel woord over de decors van Gideon Dave. Met de ruimten op het podium was door Dave heel creatief omgegaan. Soms maakte hij gebruik van twee etages. De decors waren zo flexibel ingericht dat ze voor verschillende scènes toepasbaar waren. Voor de Meesters was een prachtige vergaderruimte ingericht op de onderste etage. De zangwedstrijd zag er behoorlijk ouderwets uit. Je zag dat traditie, een verouderd zangplatform en grote potten bier op lange tafels voor een sfeer van burgerlijkheid en plezier zorgde. De outfit van de protagonisten van Jon Morell mocht er ook zijn. Hij stak de aristocratie van Stuttgart in zwarte kleding en gaf hen indrukwekkende hoofddeksels. De lagere klassen moesten het doen met eenvoudige sjofele kleding.
Meer dan vijf uur en een half uur later na het aanvangstijdstip stond ik weer op straat met het gevoel genoten te hebben van een klucht van Richard Wagner waarvan je niet kunt ontkennen dat het nationalistisch is gekleurd.
Wel liet mij bij het verlaten van het theater de vraag niet los hoe het toch mogelijk is dat de goudsmid Veit Pogner zijn dochter als prijs beschikbaar stelt voor het winnen van een zangwedstrijd. Gekker kan het niet worden. De uitstekende vertolker Alastair Miles weet er misschien meer van! Oh, ik vergeet het bijna te vermelden: Eva mag de winnaar weigeren als ze hem niet bevalt. Maar dat was gelukkig niet het geval. Eind goed, al goed!!
Geef een reactie